De wijk waarin je woont bepaalt voor een belangrijk deel de staat van je mond. Woon je dichtbij veel snackbars en supermarkten? Dan is de kans groter dat je meerdere gaatjes hebt. Agatha van Meijeren – van Lunteren onderzocht als promovendus de relatie tussen de woonomgeving en mondgezondheid. Ze keek naar de gebitten van ongeveer zesduizend zesjarige kinderen uit de regio Rotterdam.
Uit haar proefschrift blijkt dat meer dan de helft van de kinderen met ernstige gaatjes in een achterstandswijk woont. Dit, terwijl maar 35 procent van alle kinderen daar vandaan komt.
Gaatjes
‘De eetomgeving in de achterstandswijken is ontzettend slecht’, legt Van Meijeren uit. ‘Er zijn veel snackbars en andere aanbieder van ongezond voedsel. Het is daarom lastiger om aan gezondeten te komen in deze wijken. Mensen kiezen daardoor gemakkelijker voor de ongezonde optie.’ De vele suikers die kinderen daardoor binnen krijgen, kunnen zich vertalen in gaatjes.
Ook de sociale omgeving heeft invloed op de mondgezondheid. Kinderen uit buurten met veel werkloosheid of een laag gemiddeld inkomen lopen meer risico op gaatjes. Geld voor de tandarts zou hierbij geen rol moeten spelen, want een basisverzekering vergoedt mondzorg voor kinderen.
Angst voor kosten kan een rol spelen, maar inkomen of andere economische invloeden verklaren niet alle verschillen in mondgezondheid. Kinderen van ouders met een redelijk inkomen hebben namelijk ook vaker last van gaatjes. ‘Als de mensen om je heen nooit naar de tandarts gaan of ongezond eten, dan neem je dat misschien over. Dan vind je dat eerder normaal’, vermoedt Van Meijeren.
Misschien gepest
De ongelijkheid tussen wijken vindt Van Meijeren ook tussen kinderen met een verschillende afkomst. Ze onderzocht hiervoor hoe kinderen hun eigen mondgezondheid ervaren. ‘Mensen met een lage ervaren mondgezondheid durven minder te praten of te lachen. Ze zijn minder zelfverzekerd. Kinderen hebben soms ook minder vrienden op school of worden misschien gepest.’
Kinderen met een Turkse of Surinaamse achtergrond scoren lager op deze maatstaf dan kinderen met een Nederlandse achtergrond. Bij Turkse kinderen komt dit vooral door een slechtere mondgezondheid. Zij hebben vaker meerdere gaatjes.
Gebit negatief bekijken
Bij kinderen met een Surinaamse achtergrond bleek er meer aan de hand. Zij hebben niet alleen vaker gaatjes dan kinderen met een Nederlandse achtergrond, maar zij ervaren hun mondgezondheid alsof het nog slechter is. ‘Dit kan komen doordat de ouders minder goed geïntegreerd zijn. Eerste generatie Surinaamse migranten weten misschien minder goed hoe de Nederlandse zorg werkt en hoe Nederlanders met hun gebit omgaan.
De slecht ervaren mondgezondheid kan problemen versterken. Als je je eigen gebit negatief bekijkt, dan heeft dat ook invloed op hoe goed je ervoor wil zorgen en of je naar de tandarts gaat’, aldus Van Meijeren.
Consultatiebureau’s
Van Meijeren ziet veel mogelijkheden om ongelijkheid in mondgezondheid aan te pakken. Zij evalueerde succesvolle programma’s uit het buitenland, waar wij in Nederland van kunnen leren. ‘Bij het consultatiebureau moeten we al beginnen. Dan moeten we ouders al voorlichten over wat zij moeten doen, wanneer het eerste tandje doorbreekt.’ Officieel moet dat al, maar volgens Van Meijeren gebeurt dit slechts minimaal.
Van Meijeren ziet één obstakel: het tekort aan tandartsen en mondhygiënisten
De consultatiebureaus bereiken ook meer mensen, denkt van Meijeren. ‘Nu ligt alles bij de tandarts. Juist de kinderen die je wilt bereiken, komen daar minder.’ Zeventig procent van Rotterdamse peuters komt namelijk niet bij de tandarts. Door het Rijksvaccinatieprogramma komen kinderen meestal wel op het consultatiebureau.
Aandacht voor het gebit en mondgezondheid op het kinderdagverblijf en op school, kan ook helpen. Van Meijeren ziet wel één obstakel: het tekort aan tandartsen en mondhygiënisten. ‘Uiteindelijk heb je de tandartsen en mondhygiënisten wel nodig. Alle maatregelen leunen op hun kennis. Dan moet je er wel voor zorgen dat er genoeg tandartsen zijn.’