Patiëntenverhaal

Genezen van COVID: ‘Kijken hoe ver ik weer kan komen’

Goede Vrijdag, 2020, elf uur in de ochtend. Uitgezwaaid door een verpleegkundige verlaat Jan Seip een COVID-afdeling in het Erasmus MC. In een rolstoel, voortgeduwd door zijn vrouw. Tussen alle nare berichten door is Jan een van de gelukkigen. Hij mag naar huis.

0 likes
Leestijd 6 min

Even eerder heerst er een zonderlinge stilte in de gang van een verpleegafdeling ergens op een twaalfde verdieping in het Erasmus MC. Leeg is de gang niet: iedere zoveel meter staat een rolkarretje met overschorten, handschoenen, mondkapjes, desinfecterende middelen. Verpleegkundige Joni trekt bij een van die karretjes een beschermende outfit aan.

Kamer 1226

Als Joni de deur van kamer 1226 opent, zit Jan Seip al op de rand van zijn bed. Beide handen leunend op het matras, alsof hij zich opmaakt voor een sprong in het diepe. Misschien voelt dat ook zo. “Na vijftien dagen binnen, wil ik best van de zon genieten”, klinkt het met vermoeide stem. “Ik ben prima verzorgd, maar nu is het genoeg.”

Hij krijgt een mondkapje en neemt plaats in de rolstoel die zal worden voortgeduwd door zijn vrouw Connie, ook met mondkapje. Joni geeft hem een gehandschoende hand: “Goed herstellen, hè?” Connie rolt haar man de gang op, terwijl Joni zich alweer van alle beschermende kledij ontdoet. Jan houdt handschoenen aan en mondkapje op. Hij mag dan genezen zijn, formeel is hij nog coronapositief.

In de hal, bij de lift

“Het ergst was de verveling”, vertelt Seip, wachtend op een vrije lift. “Ik had dagenlang nergens fut voor. Ik lag daar maar.” Nu hangt hij in een rolstoel. Elk woord kost hem moeite. “Vergeleken met een paar dagen geleden voel ik me supergoed”, zegt hij desondanks. “Maar ik wil ook gewoon naar huis.”

Passage

Beneden wacht hun schoonzoon hen op. Een hand of knuffel zit er niet in, op twee meter afstand. Ze trekken naar de parkeergarage. In de lange passage van het Erasmus MC staren mensen naar het tafereel: die rolstoel, die handschoenen, die mondkapjes. Al kan dat ook zijn omdat er – met toestemming – een camerajournalist om hen heen drentelt. Even later glijdt een auto de parkeergarage uit. Naar huis, eindelijk. Maar daar stopt het verhaal niet.

‘Brand maar los!’

Zegt Seip een halve week later aan de telefoon. Hij klinkt bijna monter. “Vrijdag was ik nog wat in de war en vooral ontzettend moe.” De moeheid is er nog. “Blij dat ik thuis ben, daar gaat het niet om, maar ik kan heel weinig. De trap naar boven moet ik in twee gedeeltes doen. Als ik even de tuin in wil, heb ik een stok nodig.”

Link

“In het ziekenhuis wist ik best dat ik ziek was, en niet zo’n beetje, maar veel ging aan me voorbij. Gelukkig zocht de verpleging constant contact met me. Zo hielden ze me er een beetje bij. Een verpleegster zei: Praat er over. En nu ik er met mijn vrouw over heb kunnen praten, besef ik hoe link het is geweest. Het was echt…” Hij spreekt de rest van de zin niet uit. “Achteraf vind ik het best vervelend dat ik niet alles meekreeg. Ook bij mijn ontslag hadden we wat vragen, maar dat liep wat rommelig. Vandaag hebben we alsnog de telefoon gepakt.” Dat leverde hem en zijn vrouw toch nieuwe inzichten op.

Eenenveertig graden

‘Hondsberoerd’ voelde Jan zich, toen hij half maart bij het IJsselland meldde: “Ik heb vier uur op een kamertje staan wachten, met negenendertig graden koorts.” Geen leuke ervaring voor hem. “Ik wil niet afgeven op het ziekenhuis, het zal daar ook hectisch zijn geweest. Alleen bleef die koorts maar stijgen, tot bijna eenenveertig graden. Op een gegeven moment werd me verteld: wij verplaatsen u naar het Erasmus MC. Om logistieke redenen, begreep ik. Maar via mijn huisarts weet ik nu, dat mijn longen er min of meer mee wilden stoppen. Dat is toch een ander verhaal.”

Olifant

In het Erasmus MC kreeg Seip direct extra zuurstof: “Mijn longfunctie was zó slecht, alsof er een olifant op mijn borst zat.” Even ging het goed. “Tot ik verder naar beneden kukelde en naar de IC moest.” Die periode heeft veel bepaald: “De artsen overwogen om mij in coma (een kunstmatige slaap, red.) te brengen. Dat hebben ze met mijn vrouw nog besproken. Ik ben heel blij dat dat niet is gebeurd. Na zes dagen mocht ik van de IC af, maar ik kan nu al niks meer. Met flesjes water moet ik proberen weer wat kracht in mijn armen te krijgen.”

Zestien kilo

Het verlies aan kracht heeft ook te maken met gewichtsverlies, vertelt Seip: “Ik heb negen dagen niet gegeten, ben zestien kilo afgevallen. Lekker, kan je denken. Maar het gaat om spierweefsel. Toen ze dat in het Erasmus MC doorkregen, hebben ze direct actie ondernomen. Ik lag al aan een infuus, maar ze zijn er van alles in gaan stoppen: flesjes met voeding, boterhammen met kaas; ik moést eten.”

Jan Seip voordat hij corona kreeg

Boymans

Ook slapen kwam er nauwelijks van. “Ik heb hele nachten naar buiten gestaard, naar het nieuwe Boymans. Vaak zittend, omdat ik dan net wat meer zuurstof kreeg. Zelfs na een slaappilletje was het met vier uurtjes weer gedaan.” Overdag maakten de strenge bezoekregels het niet makkelijk. “Mijn vrouw is eens erg ziek geweest. Toen hebben we geleerd hoe het kan gaan. Ik was dus al blij dat ze iedere dag een uurtje bij me mocht. Maar daarna was ik weer alleen.”

Thuisquarantaine

Thuis is ook alles anders. De quarantaine duurt feitelijk voort. Tijdelijk heeft hij bijvoorbeeld een andere slaapkamer dan Connie. Al sliep hij de eerste nachten thuis evenmin. “Pas afgelopen nacht heb ik éindelijk eens goed geslapen.” Met Pasen zat hij binnen bij het raam, terwijl zijn kleinkinderen buiten naar paaseieren zochten. “En normaal kook ik graag, doe ik de afwas. Nu staat mijn vrouw in de keuken. Voor mij is het al een opgave om een koffiekopje te verplaatsen.”

Gewoon docent

Wie ‘de patiënt’ Jan Seip spreekt, zou haast vergeten dat hij een maand geleden volop in het leven stond, als docent logistiek van een school in Rotterdam-Oost. Jan herinnert zich een slachtoffer dat op televisie over corona vertelde. “Elke zin hapte hij naar adem. Ik hoopte nog dat niemand in mijn omgeving het zou krijgen.” Van begin af aan leefden hij en Connie de maatregelen na: “Geen openbaar vervoer, geen handen schudden, afstand houden, thuiswerken. En nog kan het je kennelijk overkomen. Gewoon door domme pech.”

Dondersvermoeiend

Tijdens het gesprek moet Seip regelmatig even op adem komen. “Dit is dondersvermoeiend. Maar ik vind het belangrijk om het naar buiten te brengen. Want pokverdikkie, wat een rotziekte is dit! En ik mag nog van geluk spreken.” Inmiddels kijkt Jan weer vooruit. “Ik ben er nog, ik kan terugvallen op de steun van mijn vrouw. Nu eens kijken hoe ver ik weer kan komen.”

Lees ook