Erasmus MC

Grote studie naar antwoord op prangende vraag over trage schildklier

Onderzoekers hopen te ontdekken waarom medicatie niet voor iedereen werkt.

Deel
97 likes
Leestijd 4 min
Edward-Visser-korte-mouwen-en-Marco-Medici-0520-008

Het is een vraagstuk waarover internisten, maar ook schildklierpatiënten in heel de wereld zich al jaren het hoofd breken: waarom werkt bij een deel van de patiënten de behandeling tegen een traag werkende schildklier niet afdoende?

Maar liefst 500.000 Nederlanders gebruiken medicijnen voor een traag werkende schildklier. Circa vijftien procent houdt echter klachten, zonder dat artsen weten waar dat aan ligt. Want de bloedwaarden van deze patiënten zijn normaal. Endocrinologen Edward Visser en Marco Medici gaan in een groot opgezette studie uitzoeken hoe dat komt. Ze krijgen daar 1,8 miljoen euro voor, van ZonMW.

 

Lusteloos

Circa 2,5 procent van de bevolking heeft hypothyreoïdie, zoals artsen een traag werkende schildklier noemen. Ruim 500.000 mensen, vooral vrouwen vanaf een jaar of veertig, slikken daarvoor medicatie. In deze pillen zit het schildklierhormoon T4. “Bij de meeste patiënten werkt dat prima. Tien tot vijftien procent van de mensen houdt echter klachten. Deze mensen voelen zich vermoeid, neerslachtig, hebben spierpijn en concentratieproblemen, ervaren een slechte kwaliteit van leven”, schetst Visser. “Maar hun bloedwaarden laten geen afwijkingen zien.”

Endocrinologen hebben wel een vermoeden hoe dat komt, maar bewijzen zijn er niet. Het zit zo, legt Visser uit: “De schildklier maakt twee hormonen aan die nodig zijn om de cellen in het lichaam goed te laten werken: T4 en T3. T4 is het voorloperhormoon. De weefsels nemen dat hormoon op en zetten dat zelf om in T3, dat is het actieve hormoon. De organen nemen zoveel op als ze nodig hebben. De schildklier zelf maakt ook een klein beetje T3 hormoon aan. Een traag werkende schildklier maakt geen of nauwelijks T4 en T3.”

 

Balans

In de medicatie waarmee alle patiënten met hypothyreoïdie starten, zit T4. “Zoals gezegd werkt dat voor de meeste patiënten prima. Endocrinologen hebben echter aanwijzingen dat een klein deel van de patiënten last heeft van de verstoring van de natuurlijke balans tussen T4 en T3. Bij sommige patiënten lijkt toediening van T3 hormoon de problemen op te lossen. Maar doorslaggevend bewijs is er niet.”

Natuurlijk zijn er studies geweest die hebben gepoogd te bewijzen dat toedienen van extra T3 de oplossing is voor de pechvogels voor wie de gebruikelijke therapie niet werkt. “Maar die studies geven geen eenduidige uitkomst.” Dat komt doordat die studies niet goed zijn opgezet. Ze zijn bijvoorbeeld gedaan bij de patiëntengroep die er het minst baat bij zou hebben, waardoor een vertekend beeld is ontstaan. Of het effect is al na acht weken gemeten, terwijl het bij schildklieraandoeningen maanden kan duren voordat het effect van de medicatie optimaal is.

 

Veel geld

“Om via zo’n studie betrouwbare uitkomsten te krijgen, moet je hem groot opzetten: met veel patiënten die je langdurig volgt en die je uitvoerig doorlicht om te zien of er wellicht genetische of biochemische  factoren zijn, of andere fysieke aspecten die de verhouding tussen T4 en T3 beïnvloeden. Om een studie zo grondig te doen heb je heel veel geld nodig.”

Dat geld is er nu. De studie van Visser en Medici bestaat uit twee fasen. Eerst worden duizenden patiënten met een traag werkende schildklier geworven. Zij krijgen vragen over hun kwaliteit van leven. Er worden  vervolgens twee groepen gemaakt: een groep patiënten die een lage kwaliteit van leven ervaart, en een groep met een hoge kwaliteit van leven.

 

Medische molen

Vervolgens worden beide groepen vergeleken. Daarbij wordt bijvoorbeeld hun genetisch profiel in kaart gebracht, en worden uitgebreide biochemische bloedbepalingen verricht, met behulp van geavanceerde technologie.

Uit de groep met de slecht ervaren kwaliteit van leven worden daarna zeshonderd patiënten geselecteerd die potentieel baat zouden kunnen hebben bij de eerder genoemde extra dosis schildklierhormoon T3. “Deze groep gaat door de medische molen. Er worden onder meer een hartfilmpje en een botdichtheidsscan gemaakt, er wordt psychologisch onderzoek gedaan en opnieuw wordt het bloed onderzocht.”

De groep wordt daarna in tweeën gesplitst. De ene groep krijgt T4 en een placebo, de andere T4 en aanvullend T3. Die behandeling volgen ze gedurende een jaar. Als toevoegen van T3 zinvol is, zou dat na een jaar wel duidelijk moeten zijn. Alle 600 patiënten worden na dat jaar weer helemaal doorgelicht.”

 

Soelaas

Het mooiste zou natuurlijk zijn dat de studie bewijst dat toevoeging van T3 aan de therapie soelaas biedt. Maar dat zal nog moeten blijken. “Omdat deze studie zo grondig is, hopen we ook aanwijzingen te kunnen vinden die verklaren waaróm de normale therapie niet werkt bij die vijftien procent.”

Uit het onderzoek dat alle deelnemers ondergaan, zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat er een kleine afwijking is in de cellen die het transport van de hormonen verzorgen. “Of een afwijking in de genen die coderen voor de aanmaak van bepaalde enzymen.” Visser, die ook veel onderzoek doet naar de werking van schildklierhormoon op celniveau, vindt het best aannemelijk dat dit soort variaties op celniveau de verschillen tussen patiënten verklaart.

Aan het onderzoek werken huisartsen, de patiëntenvereniging en experts uit vijftien ziekenhuizen mee. Het Erasmus MC en het Radboudumc, de huidige standplaats van parttime Erasmus MC’er Marco Medici, leiden de studie in goede banen. De subsidie van 1,8 miljoen wordt besteed aan de vele honderden medische onderzoeken die de deelnemers ondergaan. Ook moeten er gedurende vier jaar enkele onderzoeksmedewerkers worden aangesteld om te zorgen dat de studie volgens alle protocollen en kwaliteitseisen wordt uitgevoerd. De resultaten zijn –ijs en weder dienende- over vier jaar bekend.

Lees HIER over eerder onderzoek van Edward Visser.

Lees ook