Erasmus MC

Training verlegt aandacht

Extreem bang van bloed, spinnen of om in de steek gelaten te worden? Attentio onderzoekt de effectiviteit van een nieuwe behandeling voor kinderen en jongeren met een angststoornis. “Laten we beginnen met de mededeling dat kennen van een proces: zijn er gedachten waar angst normaal is”, zegt dr. Jeroen Legerstee, GZ-psycholoog op de afdeling Kinder- en […]

Deel
0 likes
Leestijd 5 min
angstonderzoek bij kinderen

Extreem bang van bloed, spinnen of om in de steek gelaten te worden? Attentio onderzoekt de effectiviteit van een nieuwe behandeling voor kinderen en jongeren met een angststoornis.

“Laten we beginnen met de mededeling dat kennen van een proces: zijn er gedachten waar angst normaal is”, zegt dr. Jeroen Legerstee, GZ-psycholoog op de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie/psychologie. “Het beschermt je tegen reële gevaren. In de evolutie was het een voorwaarde om te overleven: zonder angst zou een kind bijvoorbeeld plompverloren het oerwoud inlopen en dan kon het weleens verkeerd aflopen.”

Psycholoog en promotieonderzoeker Jasmijn De Lijster: “Bij elke levensfase hoort een bepaalde angst die je vanzelf overwint. Angst voor enge beestjes, voor het donker of voor spoken. Het zien van gevaar in je omgeving is in principe goed. Het wordt anders wanneer die angst je leven gaat beheersen.”

De Lijster en Legerstee doen onderzoek bij kinderen en jongeren van acht tot en met zestien jaar bij wie dat laatste het geval is. De Lijster: “Het kan om allerlei angsten gaan. Een sociale fobie, bijvoorbeeld. Kinderen die daar last van hebben, zijn voortdurend bang dat ze iets doen waarvoor ze zich schamen of verlegen zullen worden.”

Legerstee: “De gevolgen kunnen heftig zijn. Een deel van de kinderen met een angststoornis durft niet naar school. Ze vermijden situaties waarvoor zij bang zijn, waardoor ze geïsoleerd kunnen raken of somber worden. Zonder behandeling kan dat op latere leeftijd leiden tot psychische problemen en alcoholisme of drugsverslaving.”

Inbreker

De Lijster: “De reguliere behandeling bestaat uit cognitieve gedragstherapie, ook wel praat- therapie genoemd. Die duurt tien weken, elke week een sessie. Er zitten twee elementen in: cognitie (gedachten) en gedrag. Tijdens gesprekken gaan we op zoek naar de koppeling tussen die twee. Het gaat vooral om het herkennen van een proces: zijn er gedachten waar je angstig van wordt? En komen daar bepaalde gedragingen uit voort?”

Legerstee licht toe: “Stel, je ligt in bed en hoort in de tuin iets vallen. Je kunt dan denken: een inbreker! Daardoor ga je je angstig voelen, waardoor je andere signalen vanuit die angstige situatie gaat interpreteren. Als je daarentegen denkt dat het geluid werd door een kat, ontwikkel je die angstgevoelens niet. Tijdens de therapie worden ontspanningsoefeningen gedaan. En je krijgt huiswerk. Als een kind bijvoorbeeld bang is om een spreekbeurt te houden, krijgt het de opdracht om steeds een stapje verder te gaan: houd eerst een spreekbeurt voor jezelf, daarna voor de spiegel, dan voor je ouders of de buurvrouw.”

De Lijster: “In het laatste kwartier van de behandeling worden de ouders erbij gehaald. De kinderen vertellen dan wat ze hebben gedaan, wat ze hebben geleerd. De insteek is: hoe kunnen we de situatie samen verbeteren? Ouders hebben veel vragen. Moet ik mijn kind pushen om zijn angst te overwinnen of moet ik het juist beschermen? We leren de kinderen herkennen dat je gedachten kunt hebben die maken dat je je angstig voelt. Dat noemen we niet-helpende gedachten. Die kun je uitdagen aan de hand van helpende gedachten. Bij het grootste deel (60-70 procent) van de kinderen en jongeren met angststoornissen leidt deze aanpak tot verbetering. De rest houdt na de cognitieve gedragstherapie last van angsten.”

Stipjes

Voor die groep zou een nieuwe aanpak uitkomst kunnen bieden. Legerstee: “Het is een aandachttraining die via internet wordt aangeboden in combinatie met cognitieve gedragstherapie. De kinderen kunnen de training thuis doen, achter de pc. Er verschijnen voor een kort ogenblik twee plaatjes op het computerscherm. Een plaatje is bedreigend, bijvoorbeeld een grote spin, het andere neutraal, bijvoorbeeld een mooie auto. Kinderen met een angststoornis kijken over het algemeen veel sneller naar het enge plaatje én kunnen hun aandacht er moeilijk van weghalen. We noemen dat selectieve aandacht. Kinderen zonder angst kijken heus wel naar de enge spin, maar zijn er niet op gefixeerd.”

De Lijster: “De plaatjes sluiten aan bij veel voorkomende angsten. Foto’s van gezichten, het ene met een neutrale expressie, het andere met een afkeurende of boze uitdrukking, passen bijvoorbeeld bij een sociale fobie. Kinderen met een separatieangststoornis zijn bang om weg te zijn van hun ouders. Ze zijn extreem ongerust dat hun ouders iets overkomt of dat zijzelf worden ontvoerd. Daarvoor gebruiken we foto’s die een hereniging met ouders laten zien of juist een afscheid. Maar de training speelt ook in op angsten voor bepaalde dieren (spinnen), natuurverschijnselen (onweer, water, grote hoogtes), bloed en injecties, reizen, liften en kleine afgesloten ruimten, en clowns. Er zijn ook kinderen met een gegeneraliseerde angststoornis. Dat zijn kinderen die overmatig piekeren en zich overal zorgen om maken. Zij maken zich bijvoorbeeld zorgen over school, hun familie, en gebeurtenissen in de wereld. Vaak komt een fobie voor in combinatie met een andere angst. Een sociale fobie en de angst voor bloed, bijvoorbeeld.”

Legerstee: “Na de plaatjes verschijnen, heel kort, twee zwarte stipjes. Soms staan die stipjes onder elkaar, soms naast elkaar. Het kind moet een juiste toets aanklikken om aan te geven welke stipjes het heeft gezien. Met de training wordt de selectieve aandacht verschoven naar gewone aandacht. Bij volwassenen blijkt deze methode heel effectief. Of dat voor kinderen ook geldt, gaan wij bestuderen.”

Twee of drie per klas

Legerstee: “In Nederland heeft een op de tien kinderen een angststoornis. Dat komt neer op twee of drie kinderen per klas. Maar veel kinderen komen niet in behandeling. In de klas gaat de meeste aandacht uit naar het drukke kind. Angstige kinderen worden vaak over het hoofd gezien. Bovendien: schaamte voor de angst verhoogt de drempel om hulp te zoeken. Ook wat dat betreft is de internet-aandachttraining een uitkomst: angstige kinderen kunnen mogelijk in de toekomst op een laagdrempelige manier behandeld worden.”

 

Familiair

De Lijster: “Ons Attentio-onderzoek heeft twee doelen. We kijken naar het effect van de nieuwe methode en we onderzoeken of er een meerwaarde is als we de nieuwe methode inzetten voordat we cognitieve gedragstherapie toepassen. Kinderen worden door middel van loting verdeeld in twee groepen. De ene groep krijgt de echte internet-aandachttraining, de andere groep krijgt een placebo programma. Dat ziet er op het eerste oog hetzelfde uit, maar de stipjes zijn zo geplaatst dat ze de aandacht niet veranderen. Gedurende drie weken worden negen sessies thuis gedaan. Een sessie duurt een kwartier. Daarna volgt de cognitieve gedragstherapie van tien weken. Ten slotte volgt nog een meting na zes maanden.” Legerstee: “De kinderen en hun ouders komen ook op de polikliniek. Dan worden de resultaten van de internet-training besproken. En we nemen interviews en vragenlijsten af over het kind. De ouders kunnen, als zij dat willen, zelf ook meedoen aan de studie. Zij krijgen dan vragen voorgelegd over henzelf en wij meten of zij selectieve aandacht hebben. Voor ons zijn die gegevens waardevol, want er is vaak sprake van een familiair verband: angstige ouders hebben een twee- tot zesmaal vergrote kans dat hun kind ook angsten ontwikkelt.”

Lees ook